Drie onderzoekers over toegankelijkheid: lessen voor gemeenten
Toegankelijkheid van de openbare ruimte lijkt soms een detail in het ontwerp van straten en pleinen, maar voor een grote groep inwoners bepaalt het of zij zelfstandig kunnen meedoen. Negen jaar na ratificatie van het VN-verdrag Handicap is dat nog steeds niet vanzelfsprekend. Gemeenten worden geacht gelijke toegang te waarborgen, maar de praktijk laat zien dat de ambitie vaak strandt in mooie beleidsstukken of losse initiatieven.
Van links naar rechts: Lonneke Jaspers, Roos Groen en Robin Rauws
Voor dit verhaal spreken we in Utrecht drie onderzoekers die vanuit hun eigen achtergrond dit vraagstuk hebben onderzocht. Robin Rauws werkt als onderzoeker bij het Mulier Instituut, Roos Groen deed in het kader van haar master Interdisciplinaire Sociale Wetenschappen onderzoek naar de ervaringen van mensen met een beperking, en Lonneke Jaspers studeerde af bij CROW met een analyse van hoe gemeenten hun beleid rond toegankelijkheid omzetten in concrete keuzes en uitvoering. Samen geven zij een scherp en actueel beeld van de stand van zaken.
Niets concreets vastgelegd
Robin is 29 jaar, heeft een achtergrond in sociale geografie en werkte enkele jaren bij een gemeente in Noord-Brabant voordat zij onderzoeker werd. Bij het Mulier Instituut houdt zij zich bezig met sport, bewegen en de leefomgeving. Vanuit die invalshoek onderzocht ze hoe gemeenten omgaan met toegankelijkheid, en dan met name voor mensen met een beperking. Ze kreeg via een vragenlijst respons van 125 gemeenten. ‘Daarvan heeft ongeveer de helft beleid of doelstellingen op dit terrein,’ legt ze uit. ‘De andere helft heeft dus nog helemaal niets concreets vastgelegd. En zelfs waar beleid bestaat, is het maar de vraag of er echt iets mee gebeurt.’
De bekendheid met het VN-verdrag Handicap blijkt bovendien verrassend laag. ‘Veel ambtenaren weten er nauwelijks van,’ zegt Robin. ‘Ook de toevoeging van handicap aan artikel 1 van de Grondwet is lang niet overal doorgedrongen. En dat terwijl de kennis en de richtlijnen wel beschikbaar zijn. Het probleem is dat ze niet worden benut.’
Gevoelens van onveiligheid
Roos, 23 jaar en net afgestudeerd, leverde de ervaringskant bij dit onderzoek. Zij zette een enquête uit onder mensen met een beperking en sprak met een deel van hen in groepsgesprekken. De respons was beperkt, maar de uitkomsten zijn veelzeggend. ‘Mensen liepen tegen heel praktische dingen aan,’ vertelt ze. ‘Een te smal wandelpad, fietsen op de stoep, hard passerende weggebruikers. Dat zorgt voor gevoelens van onveiligheid. Voor langere wandelingen zijn rustpunten of openbare toiletten nodig, maar die ontbreken vaak.’ Ze hoorde ook verhalen over intimidatie en onbegrip. ‘Een vrouw in een scootmobiel vertelde dat ze op een wandelpad werd uitgescholden omdat ze te snel ging, en op het fietspad juist omdat ze te langzaam was. Dat geeft wel aan hoe kwetsbaar mensen zich kunnen voelen in de openbare ruimte.’
Keuzes explicieter vastleggen
Lonneke, 22 jaar, raakte tijdens haar studie ruimtelijke ordening gefascineerd door de technische kant van toegankelijkheid. Voor CROW keek ze tijdens haar afstudeeropdracht naar hoe ruim 130 gemeenten zelf aangeven toegankelijkheid te borgen in beleidsstukken en hoe ze hun ambities rondom toegankelijkheid wel of niet uitvoeren. ‘Veel gemeenten zeggen dat ze brede trottoirs willen, maar in de praktijk wordt vaak maar 1,40 meter gerealiseerd. Ook geleidelijnen of gidslijnen worden genoemd, maar je ziet ze vervolgens niet altijd terug. Er zit dus nog een kloof tussen wat gemeenten zeggen en wat er op straat zichtbaar is.’
In een casus met de gemeente Breda onderzocht ze hoe keuzes explicieter kunnen worden vastgelegd. ‘Soms kan je functies combineren. Bijvoorbeeld gidslijnen die ook onderdeel zijn van groenvoorzieningen. Dan benut je de ruimte beter.’
De aanleiding voor hun werk is duidelijk. Nederland heeft zich met het VN-verdrag Handicap verplicht tot gelijke toegang, maar het VN-comité oordeelde in 2024 dat ons land nog te weinig heeft geregeld. ‘Het is in Nederland vaak vrijblijvend,’ zegt Robin. ‘Je mag toegankelijk ontwerpen, maar het hoeft niet. In landen als Spanje of de Verenigde Staten zijn de rechten van mensen met een beperking gewoon vastgelegd in wetgeving. Daar is toegankelijkheid geen keuze, maar een voorwaarde.’
Doorvertaling naar praktijk
Wat de drie onderzoeken gemeen hebben, is de conclusie dat de intentie er vaak wel is, maar dat de doorvertaling naar de praktijk stokt. Roos zag dat gebruikers vaak pas laat of helemaal niet worden betrokken. ‘Bijna iedereen zei: betrek ons nou gewoon bij beleid maken of het toetsen van routes. Zij weten het beste waar de knelpunten liggen.’ Robin constateerde dat de opgave binnen gemeenten te versnipperd is. ‘Het sociaal domein en het ruimtelijk domein spreken elkaar te weinig. In het sociaal domein is inclusie vanzelfsprekend, in het ruimtelijk domein wordt nog heel technisch gedacht.’ Lonneke merkte hetzelfde op in haar analyse: ‘De visie is vaak prima, maar in de uitvoeringskant zie je dat er weinig mee gebeurt. Toegankelijkheid wordt nog niet systematisch opgepakt in klachten en monitoring en er is nog niet altijd borging.’
Toch zijn er ook positieve signalen. Gemeenten die al in de ontwerpfase toetsen aan richtlijnen of die een vaste functionaris voor toegankelijkheid hebben, staan sterker in hun aanpak. Lonneke: ‘Wanneer er iemand in de organisatie verantwoordelijk is, zie je dat de kennis groeit en dat toegankelijkheid meer vanzelfsprekend onderdeel wordt van beleid.’ Roos benadrukt het belang van ervaringskennis: ‘Gewoon al in gesprek gaan met mensen, dat maakt gemeenten bewust van de impact van hun keuzes. Dat werkt door in het dagelijks leven van inwoners.’
Geen luxeprobleem
De drie onderzoekers zijn het erover eens dat er meer nodig is dan onderzoek alleen. Robin zegt daarover: ‘Gemeenten weten eigenlijk al wat ze moeten doen, maar ze doen het nog niet. Zonder wettelijke verankering blijft toegankelijkheid onderaan de prioriteitenlijst staan.’ Dat is volgens haar geen luxeprobleem. ‘Het gaat om zo’n twee miljoen mensen in Nederland. En niet alleen zij profiteren, ook ouderen, ouders met kinderwagens, eigenlijk iedereen die zich soms onzeker voelt in de openbare ruimte.’
Het beeld dat uit de onderzoeken naar voren komt, kan gemeenten aansporen om meer werk te maken van toegankelijkheid, denkt Robin. Beter gezegd: de situatie is niet hopeloos maar wel urgent. De groep die baat heeft bij toegankelijke straten en pleinen groeit, en gemeenten kunnen daar niet langer omheen. Hoewel toegankelijkheid zou moeten gelden als basiskwaliteit, behandelen gemeenten het in de praktijk vaak als extraatje, constateren de onderzoekers.
Gemeenten geven zelf aan dat het vrijblijvende karakter hen parten speelt, vertelt Robin. Zonder de sturende hand van de rijksoverheid en extra geld of capaciteit krijgt het onderwerp geen hogere prioriteit, vermoeden de onderzoekers. Samengevat draait het dus om concrete eisen in ontwerp en uitvoering, maar ook om structurele betrokkenheid van gebruikers én veel meer samenwerking tussen afdelingen. Robin: ‘De kennis zit vaak gewoon bij collega’s van een ander domein. Je hoeft elkaar alleen maar op te zoeken.’